De achterkant van een paneel vertelt soms meer dan de voorkant...
In de zeventiende eeuw kende Nederland een buitengewoon hoge welvaart, wat resulteerde in een enorme vraag naar schilderijen. De kwaliteit van de schilderijenproductie uit de Gouden Eeuw is echter zeer divers. Hetzelfde geldt voor de panelen die schilders gebruikten. Niet zelden kan men aan het paneel de kwaliteit het schilderij aflezen. Een meester met een goede naam (en hoge prijzen!) kon het zich veroorloven om dure panelen te kopen. Er waren zelfs ambachtslieden die zich toelegden op het vervaardigen van ‘ready made’ schilderijpanelen. Maar vanzelfsprekend was een dergelijk paneel niet goedkoop. Neem nu bijvoorbeeld het paneeltje waarop Jan van Mieris (Leiden, 1660 - Rome, 1690) in 1681 een pijprokende Cavalier schilderde. Als zoon van de vermaarde Leidse Fijnschilder Frans van Mieris kon Jan op hoogwaardige panelen werken. Het paneeltje is dan ook vervaardig uit een goede kwaliteit eikenhout, zonder oneffenheden en met een gelijkmatig verloop van de nerf (om werking van het hout te voorkomen) en het is daarbij fraai aan de vier zijkanten afgeschuind. Deze traditie stamde nog uit de zestiende eeuw, maar ontbrak bij goedkopere panelen. De afgeschuinde kanten helpen kunsthistorici nu overigens om vast te stellen of we niet bijvoorbeeld met een ingekorte compositie of zelfs een fragment te maken hebben. Ook het feit dat het paneel niet uit samengestelde delen bestaat (wat natuurlijk gevolgen voor de conditie kon hebben) is een teken van kwaliteit. Dus zelfs zonder de voorzijde te zien, zou men mogen aannemen dat de schilder die dit paneeltje gebruikte niet tot de omvangrijke groep ‘kleine meesters’ heeft behoord. Voor een verder analyse van de kwaliteit is de voorzijde natuurlijk onmisbaar, maar vaak vertelt de achterkant al een aanzienlijk deel van het verhaal.