Over tabak en tabaksdozen
In de vijftiger jaren van de vorige eeuw zwijmelde onze jeugd bij de nonchalante manier waarop een Franse adolescent een cultsigaretje als Gitane tussen zijn lippen balanceerde. Beide partijen zullen zich op dat moment niet hebben gerealiseerd dat een landgenoot van die Franse jongeling in feite de naamgever was van de rookcultuur.
Het was namelijk de Franse ambassadeur in Portugal, Jean Nicot, die er verantwoordelijk voor is geweest dat een exotisch tabaksplantje rond 1560 aan het Franse hof bij Catharina de Medici terecht kwam. Het zou haar van haar chronische hoofdpijnen af kunnen helpen.
Het is Columbus geweest die als eerste Europeaan in Amerika in aanraking kwam met tabaksbladeren en hun uitwerking. Zo vermeldde hij dat de indianen zich met fakkels van speciale kruiden in brand staken om daarvan daarna in een roes te geraken. De inheemse bevolking van Amerika kende de tabak al heel veel langer als middel om bij rituelen te gebruiken met genoemde gevolgen.
De ontdekkingsreiziger nam gedroogde tabaksbladeren mee naar Spanje. Ook de Portugees Damiao de Goës importeerde in die tijd al stekjes van de plant. Maar het was toch de Franse ambassadeur Nicot van wie de naam verbonden werd met de Latijnse benaming er van: Nicotiana Tabacum. Nu zouden we dat een nogal twijfelachtige eer noemen.
Zeelieden zorgden voor een snelle verspreiding van het genotmiddel via de havens van Frankrijk, Engeland, De Nederlanden en zo verder. Omstreeks 1570 werd zo'n zeeman in Barcelona nog in het cachot gegooid omdat hij rook uitblies door zijn neus en werd geacht door de duivel te zijn bezeten..
Enkele decennia later was tabak algemeen bekend en aanvaard. Zoals andere exotische producten werd ook aan tabak een medicinale werking toegeschreven. Maar er was er al vrij snel kritiek op het product. De tabak werd, zoals beschreven door de Nederlander Emanuel van Meteren, bijvoorbeeld gebruikt in poedervorm in stenen pijpjes waaruit men de rook opzoog en uitblies.
Al snel waren er een soort tabaksherbergen. Reizigers die de Republiek bezochten spraken in hun reiservaringen hun afschuw uit over het 'pijpje drinken.' Een Fransman noteerde dat hij wel 30 rokers in een niet te grote herberg in Rotterdam telde en dat de rook die uit trekschuiten opsteeg 'de vossen uit hun holen joeg...' Roken was volledig ingeburgerd in de 17de en 18de eeuw en nog slechts voor de dominee aanstootgevend. Er werd tabak verbouwd in een strook zo tussen Nijkerk en Wageningen, mest voor de tabaksplanten kwam van Texelse schapen.
De ontstane tabaksindustrie leverde veel werkgelegenheid en handel op. In Amsterdam waren in het begin van de achttiende eeuw zo'n 4000 mensen aan het werk in de tabaksspinnerijen. De Goudse pijpindustrie bood werk aan ongeveer de helft van de bewoners van die stad.
De handel floreerde, niet in de laatste plaats doordat de inlandse productie van tabak werd vervlochten met de veel beter kwaliteit tabak afkomstig uit Virginia. Op deze manier werd de Engelse export naar Europa weg geconcurreerd.
Kunsthistorisch gezien leverde het roken veel schoonheid op. Allerlei voorwerpen in koper en tin werden ontwikkeld en gebruikt. Zilver was het luxe materiaal dat op tafel pronkte als tabakspot of komfoor met brandende kooltjes om het populaire pijpje aan te steken. Waar het normaal was een pijpje of tien per dag te nuttigen werd een tabaksdoos een onmisbaar object. Middels een oog aan de gordel gedragen of in de mouw van de mantel kon de man van de wereld zijn zilveren tabaksdoos steeds bij zich dragen. Versieringen van drijf- of graveerwerk boden de kunstenaars in die tijd allerlei manieren zo'n doos te verfraaien en de gebruiker nog meer status te geven. Zo weten we nu dat de gebruiker natuurlijk zijn Bijbelverhalen kende, maar ook de vermaningen uit de mythologie of zijn politieke voorkeur kenbaar kon maken door een historische voorstelling in zijn tabaksdoos.
Hierbij is afgebeeld een heel bijzondere doos. Een doos die de gebruiker kon vertellen over opkomst en ondergang van zon en maan, over de dagen van de week en de maanden van het jaar. Ja, zelfs over de dag wanneer het Paasfeest zou worden gevierd, vanaf 1750 tot het jaar 1800. De gebruikelijke maar fraai gestileerde vermaning is hier Volat Irrevocabile Tempus - De Tijd vliegt...
Tekst: John Endlich